Betekenis van:
bony

bony
Bijvoeglijk naamwoord
  • zeer vermagerd
  • very thin especially from disease or hunger or cold
"emaciated bony hands"

Synoniemen

Hyperoniemen

bony
Bijvoeglijk naamwoord
  • zeer zwak
  • very thin especially from disease or hunger or cold
"emaciated bony hands"

Synoniemen

Hyperoniemen

bony
Bijvoeglijk naamwoord
  • met sterk uitkomende beenderen
  • composed of or containing bone

Synoniemen

Hyperoniemen

bony
Bijvoeglijk naamwoord
  • graterig
  • having bones especially many or prominent bones
"a bony shad fillet"
"her bony wrist"

Synoniemen

Hyperoniemen

bony
Bijvoeglijk naamwoord
  • gratig, graatachtig
  • having bones especially many or prominent bones
"a bony shad fillet"
"her bony wrist"

Synoniemen

bony
Bijvoeglijk naamwoord
  • knokkelig
  • having bones especially many or prominent bones
"a bony shad fillet"
"her bony wrist"

Synoniemen

bony
Bijvoeglijk naamwoord
  • benig
  • composed of or containing bone

Synoniemen

Hyperoniemen

bony
Bijvoeglijk naamwoord
  • beenachtig
  • composed of or containing bone

Synoniemen

bony
Bijvoeglijk naamwoord
  • benig
  • composed of or containing bone

Synoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. This fish is bony and it is not easy to bone it.