Betekenis van:
boss
boss
Zelfstandig naamwoord
- belangrijkste figuur in een groep
- a person who exercises control and makes decisions
"he is his own boss now"
Hyperoniemen
Hyponiemen
boss
Zelfstandig naamwoord
- invloedrijk iemand
- a person who exercises control over workers
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
boss
Zelfstandig naamwoord
- opzichter; hoofd v.d. werklieden
- a person who exercises control over workers
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
boss
Zelfstandig naamwoord
- harde uitwas op het lichaam
- a circular rounded projection or protuberance
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
boss
Zelfstandig naamwoord
- iem. die de leiding heeft bij het uitvoeren van bouwprojecten
- a person who exercises control over workers
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
boss
Zelfstandig naamwoord
- a leader in a political party who controls votes and dictates appointments
"party bosses have a reputation for corruption"
Synoniemen
Hyperoniemen
boss
Zelfstandig naamwoord
- druiper
- a person who exercises control over workers
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
boss
Zelfstandig naamwoord
- druiper
- a circular rounded projection or protuberance
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Voorbeeldzinnen
- He's his own boss.
- I'm my own boss.
- I'm your boss.
- I'm the boss.
- Don't tell the boss.
- Tom is the boss.
- She's the boss.
- Tom is Mary's boss.
- All's clear, Boss!
- He's a big boss.
- Tom is my boss.
- Tom is your boss.
- He is my boss.
- Are you the boss?
- She's her own boss.