Betekenis van:
fond

fond
Bijvoeglijk naamwoord
  • dement; dement
  • extravagantly or foolishly loving and indulgent
"hopelessly spoiled by a fond mother"

Synoniemen

Hyperoniemen

fond
Bijvoeglijk naamwoord
  • dol; stapel; dol op; dol; verzot; gek (op); zeer gesteld op; zeer vol zijn van; met een zeer sterke geslachtsdrift
  • extravagantly or foolishly loving and indulgent
"hopelessly spoiled by a fond mother"

Synoniemen

fond
Bijvoeglijk naamwoord
  • geneigd tot aanhalen; (te zeer) geneigd tot aanhalen; aanhalig
  • having or displaying warmth or affection
"a fond embrace"
"fond of his nephew"

Synoniemen

Hyperoniemen

fond
Bijvoeglijk naamwoord
  • gauw gehecht aan iemand
  • having or displaying warmth or affection
"a fond embrace"
"fond of his nephew"

Synoniemen

Hyperoniemen

fond
Bijvoeglijk naamwoord
    • (followed by `of' or `to') having a strong preference or liking for
    "fond of chocolate"

    Synoniemen

    fond
    Bijvoeglijk naamwoord
      • absurd or silly because unlikely
      "fond hopes of becoming President"
      "fond fancies"

      Voorbeeldzinnen

      1. I'm fond of football.
      2. He is fond of swimming.
      3. They are fond of fruit.
      4. I am fond of music.
      5. Are you fond of baseball?
      6. She is fond of display.
      7. Are you fond of golf?
      8. He is fond of painting.
      9. Children are fond of adventure.
      10. I am fond of cars.
      11. He is fond of gossip.
      12. He's very fond of reading.
      13. She's fond of taking pictures.
      14. I'm very fond of joking.
      15. Boys are fond of mischief.