Betekenis van:
grand

grand
Zelfstandig naamwoord
  • grote piano
  • a piano with the strings on a horizontal harp-shaped frame; usually supported by three legs

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

grand
Zelfstandig naamwoord
  • duizend gulden
  • the cardinal number that is the product of 10 and 100

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

grand
Zelfstandig naamwoord
  • duizend personen of zaken
  • the cardinal number that is the product of 10 and 100

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

grand
Zelfstandig naamwoord
  • duizendvoud
  • the cardinal number that is the product of 10 and 100

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

grand
Bijvoeglijk naamwoord
  • erg goed
  • used of a person's appearance or behavior; befitting an eminent person

Synoniemen

Hyperoniemen

grand
Bijvoeglijk naamwoord
  • met bijzondere kwaliteiten, bijzonder goed
  • extraordinarily good or great ; used especially as intensifiers

Synoniemen

Hyperoniemen

grand
Bijvoeglijk naamwoord
    • the most important and magnificent in adornment
    "grand ballroom"
    "grand staircase"
    grand
    Bijvoeglijk naamwoord
      • large and impressive in physical size or extent
      "the bridge is a grand structure"
      grand
      Bijvoeglijk naamwoord
      • pijnlijke irritatie van de slijmhuid van de keel, meestal veroorzaakt door een ontsteking ervan

      Synoniemen

      grand
      Bijvoeglijk naamwoord
        • of behavior that is impressive and ambitious in scale or scope
        "in the grand manner"
        "collecting on a grand scale"

        Synoniemen

        grand
        Bijvoeglijk naamwoord
          • of high moral or intellectual value; elevated in nature or style
          "a grand purpose"

          Synoniemen

          grand
          Bijvoeglijk naamwoord
            • of or befitting a lord

            Synoniemen

            grand
            Bijvoeglijk naamwoord
              • rich and superior in quality

              Synoniemen


              Voorbeeldzinnen

              1. She looks so grand.
              2. Grand Central Station, please.
              3. Grand opening sale.
              4. Tom had a grand time.
              5. I just made three grand.
              6. They loved grand touring cars.
              7. He's wanted for grand theft auto.
              8. The grand jury indicted Tom for murder.
              9. Please take me to the Grand Hotel.
              10. It is quite a grand view.
              11. Have you seen the Grand Canyon?
              12. His grand-mother knocked him down.
              13. He visited the grand temple everyday.
              14. Where's the bus stop for Grand Hotel?
              15. She played that tune on her grand piano.