Betekenis van:
loose

to loose
Werkwoord
  • minder samenhangend maken, minder vast laten zijn
  • make loose or looser
"loosen the tension on a rope"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

to loose
Werkwoord
  • verlossen uit de gevangenis
  • grant freedom to; free from confinement

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

to loose
Werkwoord
  • de vrijheid geven aan
  • grant freedom to; free from confinement

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

to loose
Werkwoord
    • become loose or looser or less tight
    "The noose loosened"

    Synoniemen

    Hyperoniemen

    to loose
    Werkwoord
      • turn loose or free from restraint
      "let loose mines"

      Synoniemen

      Hyperoniemen

      loose
      Bijvoeglijk naamwoord
      • brooddronken
      • casual and unrestrained in sexual behavior
      "he was told to avoid loose (or light) women"

      Synoniemen

      Hyperoniemen

      loose
      Bijvoeglijk naamwoord
      • niet stevig vastzittend
      • having escaped, especially from confinement
      "dogs loose on the streets"
      "criminals on the loose in the neighborhood"

      Synoniemen

      loose
      Bijvoeglijk naamwoord
      • los
      • casual and unrestrained in sexual behavior
      "he was told to avoid loose (or light) women"

      Synoniemen

      Hyperoniemen

      loose
      Bijvoeglijk naamwoord
      • niet stevig vastzitten
      • not literal
      "a loose interpretation of what she had been told"

      Synoniemen

      loose
      Bijvoeglijk naamwoord
      • seksueel vrij
      • casual and unrestrained in sexual behavior
      "he was told to avoid loose (or light) women"

      Synoniemen

      Hyperoniemen

      loose
      Bijvoeglijk naamwoord
        • not tense or taut
        "the old man's skin hung loose and grey"

        Synoniemen

        loose
        Bijvoeglijk naamwoord
          • (of textures) full of small openings or gaps
          "a loose weave"

          Synoniemen

          loose
          Bijvoeglijk naamwoord
            • not carefully arranged in a package
            "a box of loose nails"
            loose
            Bijvoeglijk naamwoord
              • not affixed
              "the stamp came loose"

              Synoniemen

              loose
              Bijvoeglijk naamwoord
                • not tight; not closely constrained or constricted or constricting
                "loose clothing"
                "the large shoes were very loose"
                loose
                Bijvoeglijk naamwoord
                  • (of a ball in sport) not in the possession or control of any player
                  "a loose ball"
                  loose
                  Bijvoeglijk naamwoord
                    • not compact or dense in structure or arrangement
                    "loose gravel"
                    loose
                    Bijvoeglijk naamwoord
                      • emptying easily or excessively
                      "loose bowels"

                      Synoniemen

                      loose
                      Bijvoeglijk naamwoord
                        • not officially recognized or controlled
                        "a loose organization of the local farmers"

                        Synoniemen

                        loose
                        Bijvoeglijk naamwoord
                          • lacking a sense of restraint or responsibility
                          "a loose tongue"

                          Synoniemen

                          loose
                          Bijwoord
                            • without restraint
                            "cows in India are running loose"

                            Synoniemen


                            Voorbeeldzinnen

                            1. They are cutting loose.
                            2. The ring is loose.
                            3. All hell broke loose.
                            4. This button is loose.
                            5. This screw is loose.
                            6. That knot's loose.
                            7. He's a loose cannon.
                            8. This tooth is loose.
                            9. The notebook came loose.
                            10. I don't like loose ends.
                            11. She has a loose tongue.
                            12. I found the button loose.
                            13. The contract was rather loose.
                            14. All hell is breaking loose!
                            15. Don't set the dogs loose.