Betekenis van:
pig
pig
Zelfstandig naamwoord
- iemand die bij de politie werkt
- uncomplimentary terms for a policeman
Synoniemen
Hyperoniemen
pig
Zelfstandig naamwoord
- uncomplimentary terms for a policeman
Synoniemen
Hyperoniemen
pig
Zelfstandig naamwoord
- uncomplimentary terms for a policeman
Synoniemen
Hyperoniemen
pig
Zelfstandig naamwoord
- mold consisting of a bed of sand in which pig iron is cast
Synoniemen
Hyperoniemen
pig
Zelfstandig naamwoord
- a crude block of metal (lead or iron) poured from a smelting furnace
Hyperoniemen
pig
Zelfstandig naamwoord
- a coarse obnoxious person
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
pig
Zelfstandig naamwoord
- uncomplimentary terms for a policeman
Synoniemen
Hyperoniemen
pig
Zelfstandig naamwoord
- a person regarded as greedy and pig-like
Synoniemen
Hyperoniemen
pig
Zelfstandig naamwoord
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
to pig
Werkwoord
- te gulzig eten; iets gulzig eten; veel eten; gulzig eten; hard werken
Synoniemen
Hyperoniemen
to pig
Werkwoord
- opvreten; gulzig doorslikken; opslokken
Synoniemen
Hyperoniemen
to pig
Werkwoord
- (van zeugen) biggen werpen
Synoniemen
Hyperoniemen
to pig
Werkwoord
- live like a pig, in squalor
Synoniemen
Hyperoniemen
Voorbeeldzinnen
- Explode, pig!
- Don't be a pig.
- You're a pig.
- You filthy pig!
- Tom is a pig.
- You're such a pig.
- Tom eats like a pig.
- Don't eat like a pig.
- The pig is growing fat.
- Tom ate like a pig.
- Don't touch me, you pig!
- My guinea pig was my first girlfriend.
- There's a pig in the sty.
- It's not a pig; it's a monkey.
- I called Tom a fat pig.