Betekenis van:
poor
poor
Bijvoeglijk naamwoord
- niets of bijna niets bezittend
- having little money or few possessions
"deplored the gap between rich and poor countries"
"the proverbial poor artist living in a garret"
poor
Bijvoeglijk naamwoord
- iemand met weinig geld; persoon met geldgebrek; arm iemand
- having little money or few possessions
"deplored the gap between rich and poor countries"
"the proverbial poor artist living in a garret"
Hyperoniemen
poor
Bijvoeglijk naamwoord
- klagend; veel klagend
- deserving or inciting pity
"Oh, you poor thing"
"his poor distorted limbs"
Synoniemen
Hyperoniemen
poor
Bijvoeglijk naamwoord
- medelijden opwekkend; meelijwekkend; zielig; zielig
- deserving or inciting pity
"Oh, you poor thing"
"his poor distorted limbs"
Synoniemen
poor
Bijvoeglijk naamwoord
- characterized by or indicating poverty
"the country had a poor economy"
"they lived in the poor section of town"
poor
Bijvoeglijk naamwoord
- lacking in specific resources, qualities or substances
"a poor land"
"the area was poor in timber and coal"
poor
Bijvoeglijk naamwoord
- unsatisfactory
"a poor light for reading"
"poor morale"
poor
Bijvoeglijk naamwoord
- not sufficient to meet a need
"a poor salary"
Synoniemen
poor
Zelfstandig naamwoord
- people without possessions or wealth (considered as a group)
"the urban poor need assistance"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Voorbeeldzinnen
- Poor cat.
- We're poor.
- I'm poor.
- You're poor.
- Being poor is expensive.
- What a poor flower!
- Have you been poor?
- She's a poor student.
- He's a poor student.
- I'm a poor carpenter.
- His handwriting is poor.
- He speaks poor French.
- Tom is poor.
- I've been poor.
- Tom has poor hygiene.