Betekenis van:
Heer

heer
Zelfstandig naamwoord
  • man
"Dames en heren, van harte welkom op dit galaconcert."
heer (de ~ | meervoud heren)
Zelfstandig naamwoord
  • beschaafd iemand; een echte heer; man van opvoeding en beschaving
"een heer van stand"
"een echte heer"

Synoniemen

Hyperoniemen

heer
Zelfstandig naamwoord
  • belangrijk persoon
"De hoge heren hebben besloten dat er 100 mensen ontslagen moeten worden."
heer
Zelfstandig naamwoord
  • belangrijk persoon
"De hoge heren hebben besloten dat er 100 mensen ontslagen moeten worden."
heer
Zelfstandig naamwoord
  • man
"Dames en heren, van harte welkom op dit galaconcert."
Heer (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • het Opperwezen, de Schepper, de Geest waardoor en waarin alles is, zoals Hij bij monotheïsten, vooral bij joden en christenen genoemd wordt
"de Heer danken"
"God de Heer"

Synoniemen

Hyperoniemen

heer (de ~ | meervoud heren)
Zelfstandig naamwoord
  • volwassen mens van het mannelijk geslacht
"de heren"
"Weledele/Geachte/Zeergeleerde/Weledelgestrenge heer"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

heer (de ~ | meervoud heren)
Zelfstandig naamwoord
  • bepaalde speelkaart; koning in het kaartspel
"je had beter met de heer kunnen uitkomen"

Synoniemen

Hyperoniemen

heer (de ~ | meervoud heren)
Zelfstandig naamwoord
  • iem. die ergens regeert
"je kunt geen twee heren dienen"
"de hoge heren"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

heer
Zelfstandig naamwoord
  • aanspreektitel voor mannelijke personen
heer
Zelfstandig naamwoord
  • houder van zekere adellijke titel
heer
Zelfstandig naamwoord
  • zekere kaart in het kaartspel
heer
Zelfstandig naamwoord
  • bezitter van een heerlijkheid
heer
Zelfstandig naamwoord
  • persoon in wiens dienst men staat, meester
heer
Zelfstandig naamwoord
  • heerser
heer
Zelfstandig naamwoord
  • welgemanierd persoon, gentleman
heer
Zelfstandig naamwoord
  • deftig persoon
heer
Zelfstandig naamwoord
  • houder van zekere adellijke titel
heer
Zelfstandig naamwoord
  • '''heer''' (''onveranderlijk''); leger
heer
Zelfstandig naamwoord
  • zekere kaart in het kaartspel
heer
Zelfstandig naamwoord
  • aanspreektitel voor mannelijke personen
heer
Zelfstandig naamwoord
  • bezitter van een heerlijkheid
heer
Zelfstandig naamwoord
  • persoon in wiens dienst men staat, meester
heer
Zelfstandig naamwoord
  • heerser
heer
Zelfstandig naamwoord
  • welgemanierd persoon, gentleman
heer
Zelfstandig naamwoord
  • deftig persoon
heer
Zelfstandig naamwoord
  • bezitter van een heerlijkheid

Hyperoniemen

heer
Zelfstandig naamwoord
  • '''heer''' (''onveranderlijk''); leger
heer
Zelfstandig naamwoord
  • hoofd van een rijk of vorstendom

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Glimlachend begroette ze de heer Kato.
  2. Hij is zeker weten geen heer.
  3. Heer, leid ons", "Heer, geef ons richting
  4. De heer…/ Mevrouw… / Juffrouw
  5. Hij is een heer. Hij kan zoiets niet gezegd hebben.
  6. Ik zoek de heer Smith
  7. De Heer is mijn licht
  8. Heilige Heer Jezus, geef hun rust
  9. In het jaar van de Heer
  10. Uit de diepten heb ik U aangeroepen, Heer
  11. Het woord van de Heer is een bron van wijsheid
  12. Het woord van de Heer is een lamp voor onze voeten
  13. de heer Uno LÕHMUS
  14. de heer Paolo MENGOZZI
  15. de heer Mikko HURMALAINEN