Betekenis van:
aanbouw
aanbouw (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- nieuw of extra bouwwerk
"een aanbouw aan [iets]"
"in aanbouw [zijn]"
Synoniemen
Hyperoniemen
aanbouw
Zelfstandig naamwoord
- het bouwen van iets aan een ander gebouw
aanbouw
Zelfstandig naamwoord
- het aangebouwde
Voorbeeldzinnen
- De brug is in aanbouw.
- De brug is nog steeds in aanbouw.
- Het gebouw is op het moment in aanbouw.
- 356 (51 in aanbouw)
- in aanbouw (aanloop- of aanlegfase)
- vastgoed in aanbouw of ontwikkeling voor toekomstig gebruik als vastgoedbelegging.
- Het gedeelte van Vooruitbetalingen en materiële vaste activa in aanbouw dat grond betreft, moet worden meegeteld.
- Het gedeelte van Vooruitbetalingen en materiële vaste activa in aanbouw dat bouwwerken betreft, moet worden meegeteld.
- Huidige status (bv. in aanbouw, in bedrijf of buiten bedrijf gesteld).
- Huidige status (bv. in aanbouw, in bedrijf of buiten bedrijf gesteld).
- Daarnaast is ook Elefsis van mening dat de marktwaarde van scheepsrompen in aanbouw laag is.
- Een entiteit mag de wijzigingen die op vastgoedbeleggingen in aanbouw betrekking hebben vanaf eerdere data dan 1 januari 2009 toepassen, mits de reële waarden van vastgoedbeleggingen in aanbouw op die data zijn bepaald.
- Het gedeelte van Vooruitbetalingen en materiële vaste activa in aanbouw dat machines en werktuigen betreft, moet worden meegeteld.
- de mate waarin het project de schaal van reeds in aanbouw zijnde of geplande installaties en infrastructuurvoorzieningen verbetert of verhoogt;
- ten oosten, de route van autoweg 6, die in aanbouw is langs de westelijke rand van de berg Karmel.