Betekenis van:
aanbouw

aanbouw (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • nieuw of extra bouwwerk
"een aanbouw aan [iets]"
"in aanbouw [zijn]"

Synoniemen

Hyperoniemen

aanbouw
Zelfstandig naamwoord
  • het bouwen van iets aan een ander gebouw
aanbouw
Zelfstandig naamwoord
  • het aangebouwde

Voorbeeldzinnen

  1. De brug is in aanbouw.
  2. De brug is nog steeds in aanbouw.
  3. Het gebouw is op het moment in aanbouw.
  4. 356 (51 in aanbouw)
  5. in aanbouw (aanloop- of aanlegfase)
  6. vastgoed in aanbouw of ontwikkeling voor toekomstig gebruik als vastgoedbelegging.
  7. Het gedeelte van Vooruitbetalingen en materiële vaste activa in aanbouw dat grond betreft, moet worden meegeteld.
  8. Het gedeelte van Vooruitbetalingen en materiële vaste activa in aanbouw dat bouwwerken betreft, moet worden meegeteld.
  9. Huidige status (bv. in aanbouw, in bedrijf of buiten bedrijf gesteld).
  10. Huidige status (bv. in aanbouw, in bedrijf of buiten bedrijf gesteld).
  11. Daarnaast is ook Elefsis van mening dat de marktwaarde van scheepsrompen in aanbouw laag is.
  12. Een entiteit mag de wijzigingen die op vastgoedbeleggingen in aanbouw betrekking hebben vanaf eerdere data dan 1 januari 2009 toepassen, mits de reële waarden van vastgoedbeleggingen in aanbouw op die data zijn bepaald.
  13. Het gedeelte van Vooruitbetalingen en materiële vaste activa in aanbouw dat machines en werktuigen betreft, moet worden meegeteld.
  14. de mate waarin het project de schaal van reeds in aanbouw zijnde of geplande installaties en infrastructuurvoorzieningen verbetert of verhoogt;
  15. ten oosten, de route van autoweg 6, die in aanbouw is langs de westelijke rand van de berg Karmel.