Betekenis van:
aanwezig

aanwezig
Bijvoeglijk naamwoord
  • tegenwoordig zijn, er zijn (van mensen)
"Het aanwezige publiek was dolenthousiast."
aanwezig
Bijvoeglijk naamwoord
  • ter beschikking zijn, voorhanden zijn (van dingen)
"Alle vormen van speelplezier zijn aanwezig."
aanwezig
Bijvoeglijk naamwoord
  • aanwezig; present; hedendaags
"dan blijft het levende virus latent in het lichaam aanwezig"
"een van de aanwezige leden vraagt naar de financiële afhandeling van de uitbreiding"

Synoniemen

aanwezig
Bijvoeglijk naamwoord
  • voorhanden; voorhanden
"in het gebied zijn onvoldoende recreatiemogelijkheden aanwezig"
"het wordt hoog tijd dat alle aanwezige deskundigheid eens goed wordt benut"

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Er waren duizenden mensen aanwezig.
  2. Hij was niet aanwezig op de bijeenkomst.
  3. Hij is aanwezig op de vergadering.
  4. Ik was gisteren niet aanwezig op school.
  5. Ze was aanwezig op het feestje.
  6. Elk lid van de club was aanwezig.
  7. Lichamelijk aanwezig, geestelijk afwezig
  8. Ze waren beiden niet aanwezig op de vergadering.
  9. Hij was een week lang niet aanwezig op school.
  10. Ze was niet aanwezig school omdat ze ziek was.
  11. Ik was niet aanwezig op school omdat ik ziek was.
  12. Aanwezig
  13. Vergrendelinrichtingen niet aanwezig.
  14. Geen ladingjournaal aanwezig.
  15. Zelfafstellende remhefbomen (indien aanwezig)