Betekenis van:
aanwezig
aanwezig
Bijvoeglijk naamwoord
- tegenwoordig zijn, er zijn (van mensen)
"Het aanwezige publiek was dolenthousiast."
aanwezig
Bijvoeglijk naamwoord
- ter beschikking zijn, voorhanden zijn (van dingen)
"Alle vormen van speelplezier zijn aanwezig."
aanwezig
Bijvoeglijk naamwoord
- aanwezig; present; hedendaags
"dan blijft het levende virus latent in het lichaam aanwezig"
"een van de aanwezige leden vraagt naar de financiële afhandeling van de uitbreiding"
Synoniemen
aanwezig
Bijvoeglijk naamwoord
- voorhanden; voorhanden
"in het gebied zijn onvoldoende recreatiemogelijkheden aanwezig"
"het wordt hoog tijd dat alle aanwezige deskundigheid eens goed wordt benut"
Synoniemen
Hyperoniemen
Voorbeeldzinnen
- Er waren duizenden mensen aanwezig.
- Hij was niet aanwezig op de bijeenkomst.
- Hij is aanwezig op de vergadering.
- Ik was gisteren niet aanwezig op school.
- Ze was aanwezig op het feestje.
- Elk lid van de club was aanwezig.
- Lichamelijk aanwezig, geestelijk afwezig
- Ze waren beiden niet aanwezig op de vergadering.
- Hij was een week lang niet aanwezig op school.
- Ze was niet aanwezig school omdat ze ziek was.
- Ik was niet aanwezig op school omdat ik ziek was.
- Aanwezig
- Vergrendelinrichtingen niet aanwezig.
- Geen ladingjournaal aanwezig.
- Zelfafstellende remhefbomen (indien aanwezig)