Betekenis van:
aanzien
aanzien
Zelfstandig naamwoord
- hoe men door anderen gezien wordt
"Zijn aanzien liep daarmee een aardige deuk op."
aanzien
Zelfstandig naamwoord
- voorkomen, reputatie, sociale status
"Door haar promotie kreeg Mieke een ander aanzien in het bedrijf."
aanzien
Zelfstandig naamwoord
- achting
" Het bestuur wijzigde het beleid ten aanzien van de werknemers."
aanzien (het ~)
Zelfstandig naamwoord
- achting; status t.o.v. anderen
"in aanzien [staan bij iemand]"
"hoog aanzien"
Synoniemen
Hyperoniemen
aanzien
Werkwoord
- kijken naar
"Hij kon het niet meer aanzien."
aanzien
Werkwoord
- ''~ voor'': beschouwen als
"Waar zie je me voor aan?"
aanzien
Werkwoord
- dulden
"Ik heb het nog een tijdje aangezien, maar uiteindelijk ben ik er toch tegen opgetreden."
Voorbeeldzinnen
- Al het onbekende wordt als wonderbaar aanzien.
- Niet opnieuw! Zie hoe die twee elkaar kussen. Ze staan echt in vuur en in vlam voor elkaar. Ik kan dit niet langer aanzien.
- ten aanzien van Portugal:
- ten aanzien van Cyprus:
- ten aanzien van Finland:
- ten aanzien van Nederland:
- ten aanzien van Malta:
- specificaties ten aanzien van treinen
- Grenskarakteristieken ten aanzien van airconditioning
- Ten aanzien van de instrumenten
- SPECIFICATIES TEN AANZIEN VAN TREINEXPLOITATIE
- SPECIFICATIES TEN AANZIEN VAN SPOORWEGPERSONEEL
- Beperking ten aanzien van procedures
- Eisen ten aanzien van remsystemen
- BEVINDINGEN TEN AANZIEN VAN TERPHANE