Betekenis van:
afgelopen
afgelopen
Bijvoeglijk naamwoord
- beëindigd.
"Afgelopen kun je alleen gebruiken tegen het einde van de desbetreffende periode."
afgelopen
Bijvoeglijk naamwoord
- vorig; verleden; afgelopen; jongstleden
"onze winst is in het afgelopen kwartaal weer verder gestegen"
"afgelopen zondag"
Synoniemen
Hyperoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Morgen is de conferentie afgelopen.
- Afgelopen maand heb ik mijn rijbewijs verlengd.
- Wat heb je afgelopen zondag gedaan?
- Waarom belde je me niet afgelopen nacht?
- Wat heb je afgelopen nacht gedaan?
- Afgelopen maand heb ik mijn rijbewijs verlengd.
- Zijn zoon is het afgelopen jaar gestorven.
- Zijn oudere zus is afgelopen maand getrouwd.
- Zijn broer is afgelopen maand overleden.
- Ze was afgelopen maand in Amerika.
- Afgelopen jaar kreeg ik een beroerte.
- Hij verbleef de afgelopen vijf dagen in dat hotel.
- Afgelopen week is ze bevallen van een mooie dochter.
- We hebben goed weer gehad de afgelopen tijd.
- Afgelopen zondag ben ik naar het park gegaan.