Betekenis van:
afleggen
afleggen
Werkwoord
- van iets afnemen en het elders neerleggen
"iets van (een stoel) afleggen"
Hyperoniemen
afleggen
Werkwoord
- afstand overbruggen
"Ik moest tien kilometer afleggen om thuis te komen."
afleggen
Werkwoord
- ''~ tegen'': verliezen van
"Frankrijk legde het af tegen Nederland tijdens de voetbalwedstrijd."
afleggen
Werkwoord
- doen, volbrengen
"een examen afleggen"
afleggen
Werkwoord
- kapotgaan; uitgeput raken
"het afleggen tegen iemand"
"het afleggen"
Synoniemen
Hyperoniemen
afleggen
Werkwoord
- het voorbereiden van de overledene(n) op de begrafenis
afleggen
Werkwoord
- van het lichaam doen
Voorbeeldzinnen
- Ik moet volgende week een examen opnieuw afleggen.
- Wij zouden willen dat we geen examen moesten afleggen in het Engels.
- CONTROLE EN AFLEGGEN VAN REKENING EN VERANTWOORDING
- CONTROLE EN AFLEGGEN VAN REKENING EN VERANTWOORDING
- Het afleggen van valse verklaringen is een inbreuk
- De titels verworven na het afleggen van examens aan:
- het opstellen van de rekeningen en het afleggen van rekening en verantwoording overeenkomstig titel VIII;
- verklaringen die het voorzitterschap namens de Europese Unie vóór en tijdens de Toetsingsconferentie zal afleggen.
- Het agentschap moet indien nodig verantwoording afleggen aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.
- verklaringen die het voorzitterschap namens de Europese Unie vóór en tijdens de Tweede Toetsingsconferentie zal afleggen.
- valse verklaringen afleggen tijdens typegoedkeuringsprocedures of procedures die tot herroeping leiden;
- het afleggen van onjuiste verklaringen tijdens de goedkeuringsprocedures of de procedures die tot een terugroeping leiden;
- Een fractie kan een stemverklaring van ten hoogste twee minuten afleggen.
- elke andere SSR-beantwoorder die voorgeschreven is voor het afleggen van de vliegroute.
- De bestuurder moet tevens met goed gevolg een door een bevoegde instantie georganiseerde praktijktest afleggen.