Betekenis van:
afloop

afloop (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • einde; het voorbijgaan
"na afloop (van de vergadering)"
"een tragische afloop"

Synoniemen

Hyperoniemen

afloop
Zelfstandig naamwoord
  • einde.
"Gelukkig had het verhaal een goede afloop."
afloop
Zelfstandig naamwoord
  • expiratie
"de afloop van een contract"
afloop
Zelfstandig naamwoord
  • resultaat, uitkomst
afloop
Zelfstandig naamwoord
  • ontknoping
afloop
Zelfstandig naamwoord
  • wijze waarop iets afloopt

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Na afloop", "Achteraf
  2. De afloop zal het leren
  3. Vaak is de afloop van ernstige ziekten onzeker
  4. afloop arbeidsovereenkomst
  5. na afloop van elk badseizoen;
  6. de afloop- of vervaldata van de activa;
  7. Verlengde toezendingstermijn na afloop van de referentieperiode
  8. Evenement waarvan de afloop gepland is
  9. Afloop- of vervaldatum van de derivaten,
  10. Het blijft hiertoe ook na afloop van zijn functie verplicht.
  11. Na afloop van deze termijn worden ze onverwijld gewist.
  12. Na afloop van deze termijn kunnen zij opnieuw worden aangewezen.
  13. BEËINDIGING VAN HET DIENSTVERBAND NA AFLOOP VAN EEN OPZEGGINGSTERMIJN
  14. Onmiddellijk na afloop van iedere test wordt het testgebied geventileerd.
  15. de Europese Unie onmiddellijk na afloop van het evenement verlaten.