Betekenis van:
afloop
afloop
Zelfstandig naamwoord
- einde.
"Gelukkig had het verhaal een goede afloop."
afloop
Zelfstandig naamwoord
- expiratie
"de afloop van een contract"
afloop
Zelfstandig naamwoord
- resultaat, uitkomst
afloop
Zelfstandig naamwoord
- ontknoping
afloop
Zelfstandig naamwoord
- wijze waarop iets afloopt
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Voorbeeldzinnen
- Na afloop", "Achteraf
- De afloop zal het leren
- Vaak is de afloop van ernstige ziekten onzeker
- afloop arbeidsovereenkomst
- na afloop van elk badseizoen;
- de afloop- of vervaldata van de activa;
- Verlengde toezendingstermijn na afloop van de referentieperiode
- Evenement waarvan de afloop gepland is
- Afloop- of vervaldatum van de derivaten,
- Het blijft hiertoe ook na afloop van zijn functie verplicht.
- Na afloop van deze termijn worden ze onverwijld gewist.
- Na afloop van deze termijn kunnen zij opnieuw worden aangewezen.
- BEËINDIGING VAN HET DIENSTVERBAND NA AFLOOP VAN EEN OPZEGGINGSTERMIJN
- Onmiddellijk na afloop van iedere test wordt het testgebied geventileerd.
- de Europese Unie onmiddellijk na afloop van het evenement verlaten.