Betekenis van:
afspraakje
afspraakje (het ~ | meervoud afspraakjes)
Zelfstandig naamwoord
- afspraak (van minnaars); rendez-vous
"een afspraakje hebben"
"hij was ontzettend zenuwachtig voor zijn eerste afspraakje"
Synoniemen
Hyperoniemen
Voorbeeldzinnen
- Ik heb om zes uur een afspraakje met hem.