Betekenis van:
afstellen
afstellen
Werkwoord
- regelbare parameters zo kiezen dat een toestel voor een bepaald doel gereed is
"We hebben de verwarming op 21 graden afgesteld."
afstellen
Werkwoord
- van apparaten; instrument etc. afstellen; goed instellen
"zaken op elkaar afstellen"
"een motor afstellen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Voorbeeldzinnen
- Afstellen van een drukregelventiel.
- Afstellen van een verdamperdrukregeling.
- Afstellen van het verdamperdrukregelventiel.
- Afstellen van een uitlaatdrukregeling van de condensor.
- Afstellen van een mechanisch/elektronisch TEV.
- Afstellen van mechanische en elektronische thermostaten.
- Afstellen van mechanische en elektronische drukbegrenzers.
- Afstellen van de veiligheids- en regelschakelaars.
- Afstellen van de aanzuig- en afvoerventielen.
- Afstellen van de achteruitkijkspiegels, veiligheidsgordel en hoofdsteun (indien aanwezig);
- In dat geval laat de fabrikant de motoren inlopen. Hij verbindt zich ertoe, die motoren niet meer te zullen afstellen.
- instructies met het oog op een veilig afstellen en onderhoud, met inbegrip van de daarbij te nemen beschermingsmaatregelen;
- De bandenspanning moet de door de fabrikant opgegeven spanning zijn, die trouwens ook bij de inleidende wegtest voor het afstellen van de rem is gebruikt.
- De in punt 2.5 beschreven procedure wordt ten minste zes maal herhaald om het uitlaatsysteem te reinigen en eventueel de apparatuur te kunnen afstellen.
- Met het oog op het afstellen van de controleapparatuur dienen op de plaatsen waar tests worden gehouden voldoende hoeveelheden valse biljetten en munten beschikbaar te zijn.