Betekenis van:
afvaardiging

afvaardiging
Zelfstandig naamwoord
  • het afvaardigen
"De sportploeg zette alles op alles voor een afvaardiging naar de Olympische Spelen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

afvaardiging (de ~ | meervoud afvaardigingen)
Zelfstandig naamwoord
  • afgevaardigde personen
"een afvaardiging van de boeren bood de minister een petitie aan"
"een afvaardiging van [de studenten]"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. De afvaardiging van de Europese Gemeenschap naar het in artikel 6 van de overeenkomst bedoelde gemengd comité bestaat uit een vertegenwoordiger van de Commissie, bijgestaan door een vertegenwoordiger uit elke lidstaat.