Betekenis van:
afwezige

afwezige (de ~ | meervoud afwezigen)
Zelfstandig naamwoord
  • niet aanwezige
"de opvallendste afwezige was de prijswinnaar zelf"
"de grote afwezige"

Hyperoniemen

afwezige
Zelfstandig naamwoord
  • iemand die tegen de verwachting in iets niet bijwoont
"Tengevolge van de griep waren er veel afwezigen."

Voorbeeldzinnen

  1. Hij die met een dronkaard bekvecht, kwetst een afwezige
  2. Bij afwezigheid van een lid van de Commissie mag zijn kabinetschef de vergadering bijwonen en, op verzoek van de voorzitter, het standpunt van het afwezige lid uiteenzetten.