Betekenis van:
afzien
afzien
Werkwoord
- iets zo lang bekijken dat het iem. niets meer te zeggen heeft
"het moois, het nieuwtje, de aardigheid enz. van iets afzien"
Hyperoniemen
afzien
Werkwoord
- ''~ van'': besluiten iets niet te doen
"Hij zag af van zijn voornemen."
afzien
Werkwoord
- lijden, ongemak doorstaan, o.a. in de sport
"Die laatste ronde was puur afzien."
afzien
Werkwoord
- spieken
Voorbeeldzinnen
- Annuleren of afzien van de procedure
- Annuleren of afzien van de procedure
- Conclusies met betrekking tot het afzien van nieuwe investeringen
- Dit zorgt ervoor dat de bank zal afzien van acquisities […].
- afzien van het treffen van tekortverminderende maatregelen met een eenmalig karakter om de begrotingsdoelstellingen te realiseren;
- De lidstaten kunnen van de in lid 1 bedoelde terugbetaling afzien in de volgende gevallen:
- De controleur mag hiervan slechts afzien wanneer de monstername gebaseerd is op samengestelde monsters.
- De lidstaten kunnen afzien van de aanwijzing van een vertegenwoordiger indien de niet-begeleide minderjarige:
- Opmerkingen met betrekking tot het afzien van nieuwe investeringen en de capaciteit
- het afzien van een normale beloning voor de aangewende openbare middelen;
- De lidstaten kunnen van deze eis afzien wanneer een ander toereikend goederentraceersysteem bestaat.
- afzien van het systematisch verminken, het isoleren of het permanent aangebonden houden van dieren;
- Het deel van de rentebetalingen waarvan de entiteit niet zou afzien, is een te ontvangen rentecoupon.
- Overeenkomst van 8 mei 1986 betreffende het gedeeltelijk afzien van vergoeding van de kosten voor verstrekkingen bij ziekte, moederschap, arbeidsongeval en beroepsziekte, en het afzien van vergoeding van de kosten voor administratieve en medische controle
- Het gaat veeleer om de tegenwaarde van de destillatierechten, waarvan zij in tegenstelling tot de agrarische stokerijen, zouden moeten afzien.