Betekenis van:
al

al
Bijwoord
  • reeds
"Hij heeft het al geprobeerd."
al
Bijwoord
  • versterkend
"Dat is al te dol!"
al
Bijwoord
  • reeds
"Hij heeft het al geprobeerd."
al
Bijwoord
  • versterkend
"Dat is al te dol!"
al
Onbepaald voornaamwoord
  • geheel
"Hij probeerde het met al zijn macht."
al
Onbepaald voornaamwoord
  • geheel
"Hij probeerde het met al zijn macht."

Voorbeeldzinnen

  1. Heeft Lucy al gebeld?
  2. Heeft u al kinderen?
  3. Is het al dinsdag?
  4. Heeft Lucy al gebeld?
  5. Ik heb al ontbeten.
  6. We kennen elkaar al.
  7. Ben je al weg?
  8. Heb je al geluncht?
  9. Het is al laat.
  10. Is hij al terug?
  11. Hij is al weg.
  12. Eind goed, al goed.
  13. Ik ben al oud.
  14. Eind goed, al goed.
  15. Is hij al aangekomen?