Betekenis van:
ambtstermijn
ambtstermijn (de ~ | meervoud ambtstermijnen)
Zelfstandig naamwoord
- termijn waarbinnen men een ambt heeft; termijn waarbinnen men een ambt heeft
Synoniemen
Hyperoniemen
Voorbeeldzinnen
- Ambtstermijn
- Ambtstermijn
- De ambtstermijn kan worden verlengd.
- De ambtstermijn kan worden verlengd.
- De ambtstermijn bedraagt drie jaar.
- De ambtstermijn bedraagt drie jaar.
- Deze ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd.
- De ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd.
- Deze ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd.
- Deze ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd.
- Deze ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd.
- Deze ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd.
- Deze ambtstermijn kan worden verlengd. De ambtstermijn van de uitvoerend directeur kan slechts eenmaal worden verlengd.
- De duur van de ambtstermijn bedraagt dertig maanden. De ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd.
- Overgangsbepalingen met betrekking tot de ambtstermijn van de uitvoerend directeur