Betekenis van:
apparaat

apparaat
Zelfstandig naamwoord
  • een min of meer samengesteld werktuig
"Het apparaat is door de ingeslagen bliksem kapotgegaan."
apparaat (het ~ | meervoud apparaten)
Zelfstandig naamwoord
  • min of meer samengesteld werktuig
"het apparaat werkt/'doet het'"
"het apparaat aandoen/aanzetten/inschakelen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

apparaat
Zelfstandig naamwoord
  • een voorwerp dat is samengesteld uit verschillende onderdelen en een specifieke functie heeft.

Synoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Onderdeel apparaat
  2. Schakel apparaat in.
  3. Het apparaat bevat:
  4. IJking van het apparaat
  5. Tijdcontrolesysteem of werktijdregistratie-apparaat
  6. HPLC-apparaat bestaande uit:
  7. Schakel apparaat handmatig uit. Wacht tot apparaat is uitgeschakeld.
  8. Wacht tot apparaat klaarstand aangeeft.
  9. Schematische voorstelling van het apparaat
  10. Verkoop van één apparaat aan
  11. een statief (voor het apparaat).
  12. Sluit apparaat aan op meter.
  13. Het apparaat werkt met digitale videobeeldanalyse.
  14. Intern opslagstation van het grafisch apparaat.
  15. Het apparaat heeft de volgende functies: