Betekenis van:
apparaat
apparaat
Zelfstandig naamwoord
- een min of meer samengesteld werktuig
"Het apparaat is door de ingeslagen bliksem kapotgegaan."
apparaat (het ~ | meervoud apparaten)
Zelfstandig naamwoord
- min of meer samengesteld werktuig
"het apparaat werkt/'doet het'"
"het apparaat aandoen/aanzetten/inschakelen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
apparaat
Zelfstandig naamwoord
- een voorwerp dat is samengesteld uit verschillende onderdelen en een specifieke functie heeft.
Synoniemen
Voorbeeldzinnen
- Onderdeel apparaat
- Schakel apparaat in.
- Het apparaat bevat:
- IJking van het apparaat
- Tijdcontrolesysteem of werktijdregistratie-apparaat
- HPLC-apparaat bestaande uit:
- Schakel apparaat handmatig uit. Wacht tot apparaat is uitgeschakeld.
- Wacht tot apparaat klaarstand aangeeft.
- Schematische voorstelling van het apparaat
- Verkoop van één apparaat aan
- een statief (voor het apparaat).
- Sluit apparaat aan op meter.
- Het apparaat werkt met digitale videobeeldanalyse.
- Intern opslagstation van het grafisch apparaat.
- Het apparaat heeft de volgende functies: