Betekenis van:
arm
arm
Bijvoeglijk naamwoord
- weinig of geen vruchten voortbrengend
"arme grond"
"arme bodem"
Synoniemen
arm
Bijvoeglijk naamwoord
- iets niet hebbend
"een illusie armer, maar een ervaring rijker, kwam ze van haar reis terug"
"onze cultuur is arm aan emoties"
arm
Bijvoeglijk naamwoord
- niets of bijna niets bezittend
"De school staat in de armste wijk van de stad."
arm
Bijvoeglijk naamwoord
- beklagenswaardig
"Ze hebben die arme hond in een stikhete auto achtergelaten."
arm
Bijvoeglijk naamwoord
- geen of weinig natuurlijke rijkdom bezittend
"Die plant doet het goed op arme gronden."
arm
Bijvoeglijk naamwoord
- niets of bijna niets bezittend
"de kloof tussen arm en rijk"
"dat de mensen vroeger arm maar gelukkig waren is nogal een cliché"
Synoniemen
arm
Bijvoeglijk naamwoord
- medelijden opwekkend; meelijwekkend; zielig; zielig
"het arme dier zat in een veel te klein hok"
"een arme drommel"
Synoniemen
Hyperoniemen
arm (de ~ | meervoud armen)
Zelfstandig naamwoord
- menselijke ledemaat van romp tot hand
"een gebroken arm"
"gespierde armen"
Hyperoniemen
arm (de ~ | meervoud armen)
Zelfstandig naamwoord
- tak die opzij ontspruit uit een hoofdtak
"Sinn Fein, de politieke arm van de IRA"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
arm
Zelfstandig naamwoord
- elk van de bovenste ledematen bij de mens, reikend vanaf de schouder tot (en soms met) de pols en hand
arm
Zelfstandig naamwoord
- een (min of meer zelfstandig) onderdeel van een organisatie
arm
Zelfstandig naamwoord
- dierlijk lichaamsdeel met dezelfde functie als de menselijke arm
arm
Zelfstandig naamwoord
- leuning van een zitmeubel, bedoeld om de arm op te laten rusten
Voorbeeldzinnen
- Ik zag hen arm in arm lopen.
- Laat mijn arm los!
- Mijn arm doet vreselijk pijn.
- Arm zijn is geen schande.
- Wat, als ik arm ben?
- Hij is arm, maar eerlijk.
- Ze hield mijn arm stevig vast.
- Hoewel hij arm was, was hij gelukkig.
- Een alligator heeft zijn arm afgerukt.
- Omdat al zijn vrienden ook arm waren.
- Lincoln's ouders bleven hun hele leven arm.
- De wonde in de arm liet een litteken na.
- Ik schaam me er niet voor dat ik arm ben.
- Ze mogen dan arm zijn, maar zijn rijk van geest.
- Hij werd zo arm geboren dat hij nauwelijks naar school geweest is.