Betekenis van:
arts

arts (de ~ | meervoud artsen)
Zelfstandig naamwoord
  • geneeskundige die bevoegd is praktijk uit te oefenen
"Artsen zonder Grenzen"
"een arts raadplegen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

arts
Zelfstandig naamwoord
  • een mannelijke geneeskundige die bevoegd is een praktijk uit te oefenen
"Ga morgen even bij de arts langs."

Voorbeeldzinnen

  1. Ik ben arts.
  2. Ik ben arts.
  3. Mijn vrouw is arts.
  4. Ik dacht dat hij een arts was.
  5. Is er een arts aan boord?
  6. Tom heeft een glansrijke carrière als arts.
  7. Hij is geen arts maar leraar.
  8. De arts heeft zijn ziekte genezen.
  9. ARTS
  10. ARTS”:
  11. Ondergetekende, …, arts,
  12. Handtekening arts:
  13. Indian Arts & Crafts Syndicate
  14. Medische bijstand (ziekenhuis, arts, apotheek)
  15. Medische bijstand (ziekenhuis, arts, tandarts)