Betekenis van:
auto

auto
Zelfstandig naamwoord
  • een voertuig met drie of meer wielen, een motor en een carrosserie
"Ik ga nooit met de auto naar mijn werk."
auto (de ~ | meervoud auto's)
Zelfstandig naamwoord
  • motorrijtuig met carrosserie op drie of meer wielen
"auto rijden"
"met de auto (gaan/zijn/komen)"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Heb je een auto?
  2. De auto bleef versnellen.
  3. Hij heeft een auto.
  4. Deze auto is snel.
  5. De auto is klaar.
  6. De auto rijdt snel.
  7. Ik heb een auto.
  8. Dit is mijn auto.
  9. Tom heeft een auto.
  10. Dit is mijn auto.
  11. Hij stopte de auto.
  12. Heb je een auto?
  13. Hij wast je auto.
  14. Dat is zijn auto.
  15. Marco's auto heet "Thunder Giant".