Betekenis van:
auto
auto
Zelfstandig naamwoord
- een voertuig met drie of meer wielen, een motor en een carrosserie
"Ik ga nooit met de auto naar mijn werk."
auto (de ~ | meervoud auto's)
Zelfstandig naamwoord
- motorrijtuig met carrosserie op drie of meer wielen
"auto rijden"
"met de auto (gaan/zijn/komen)"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Heb je een auto?
- De auto bleef versnellen.
- Hij heeft een auto.
- Deze auto is snel.
- De auto is klaar.
- De auto rijdt snel.
- Ik heb een auto.
- Dit is mijn auto.
- Tom heeft een auto.
- Dit is mijn auto.
- Hij stopte de auto.
- Heb je een auto?
- Hij wast je auto.
- Dat is zijn auto.
- Marco's auto heet "Thunder Giant".