Betekenis van:
autobus

autobus
Zelfstandig naamwoord
  • een groot voertuig voor het vervoeren van een groot aantal passagiers
"Gaan jullie per trein of per autobus?"
autobus (de ~ | meervoud autobussen)
Zelfstandig naamwoord
  • autobus; voertuig voor groepsvervoer
"met de autobus [reizen]"
"de autobus nemen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. auto, autobus: kenteken
  2. Auto (of autobus)
  3. Service communal des autobus municipaux de la ville de Luxembourg
  4. Na inwisseling van de modellen in Duitsland is de bevoegdheid om een autobus/autocar zonder passagiers te besturen tot Duits grondgebied beperkt met toepassing van een nationale code.
  5. Na inwisseling van de modellen in Duitsland is de bevoegdheid om een autobus/autocar zonder passagiers te besturen tot Duits grondgebied beperkt met toepassing van een nationale code.
  6. Na inwisseling van de modellen in Duitsland is de bevoegdheid om een autobus/autocar zonder passagiers te besturen tot Duits grondgebied beperkt met toepassing van een nationale code.