Betekenis van:
bad

bad (het ~ | meervoud baden)
Zelfstandig naamwoord
  • voor voorwerpen
"iets onderdompelen in een bad van vloeibaar zink"

Hyperoniemen

bad (het ~ | meervoud baden)
Zelfstandig naamwoord
  • waswater
"iemand een koud bad geven"
"een warm/koud bad"

Hyperoniemen

bad (het ~ | meervoud baden)
Zelfstandig naamwoord
  • kuip waarin men zich baadt
"in bad zitten"
"in bad gaan"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

bad (het ~ | meervoud baden)
Zelfstandig naamwoord
  • gelegenheid om te zwemmen; grote bak water om in te zwemmen; zwembad; waterbekken
"in het grote bad wordt een wedstrijd gehouden"

Synoniemen

Hyperoniemen

bad
Zelfstandig naamwoord
  • voorwerp waarin men zich wast met water
bad
Zelfstandig naamwoord
  • hoeveelheid water of andere vloeistof waarin iets of iemand ondergedompeld kan worden
bad

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Zij nam toevalligerwijze een bad.
  2. Ik ga een bad nemen.
  3. Hij zingt graag in bad.
  4. Ik neem bijna elke dag een bad.
  5. Neem een bad en ga dan naar bed.
  6. Tijd voor een heet bad, en dan is het bedtijd.
  7. Het bad liep over terwijl ze aan de telefoon was.
  8. Het bad was niet warm genoeg dus kon ik er niet van genieten.
  9. Afdekkingen voor bad
  10. de stad Bad Dürkheim
  11. D-55508 Bad Kreuznach.
  12. Productie — Bad/afkoeling/koude behandeling
  13. Ultrasone sonde of ultrasoon bad (tafelmodel).
  14. Schweinaer Grund - Zechsteingürtel um Bad Liebenstein
  15. Landkreis Neustadt a. d. Aisch — Bad Windsheim