Betekenis van:
bal
bal (de ~ | meervoud ballen)
Zelfstandig naamwoord
- wijze van spelen
"een kromme bal"
"goede bal!"
Hyperoniemen
bal (het ~ | meervoud bals)
Zelfstandig naamwoord
- grote danspartij, dansavond
"een gemaskerd bal"
"het bal openen"
Hyperoniemen
Hyponiemen
bal (de ~ | meervoud ballen)
Zelfstandig naamwoord
- bolrond lichaam, gebruikt bij verschillende spelen
"de ballen!"
"aan de bal (zijn/komen)"
Hyperoniemen
Hyponiemen
bal
Zelfstandig naamwoord
- een object in de vorm van een bol dat gebruikt wordt bij balspelen
"De bal werd door de spits keihard in de kruising geschoten."
bal
Zelfstandig naamwoord
- negatieve benaming voor een jongeman, vaak van rijke afkomst en met een herkenbaar accent
"De bal kwam op me af om een praatje te maken, maar ik ging snel naar mijn vriendin in het toilet."
bal
Zelfstandig naamwoord
- teelbal
"Henk ging naar de dokter omdat hij last had van jeuk aan zijn 'ballen."
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Gooi de bal terug naar mij.
- Van ver gezien lijkt het op een bal.
- De wereld is een groot bal waar iedereen een masker draagt.
- Als de bal je ergens anders dan op je hoofd of je handen raakt, ben je af.
- ICES-deelsector 22 (BAL 22)
- ICES-deelsector 31 (BAL 31)
- ICES-deelsector 24 (BAL 24)
- ICES-deelsector 27 (BAL 27)
- ICES-deelsector 24 (BAL 24)
- ICES-deelsector 27 (BAL 27)
- ICES-deelsector 31 (BAL 31)
- ICES-deelsector 29 (BAL 29)
- ICES-deelsector 32 (BAL 32)
- ICES-deelsector 28 (BAL 28)
- ICES-deelsector 25 (BAL 25)