Betekenis van:
bangebroek
bangebroek
Zelfstandig naamwoord
- iem. die bang is
Synoniemen
- bangerd
- angsthaas
- bangerik
- bangeschijter
- haasvreter
- hazenhart
- kakkebroek
- flauwerik
- mietje
- schijtebroek
- schijter
- schijterd
- schijthuis
- schijtlaars
- schijtlijster
- schijtluis
- zeikerd