Betekenis van:
bangerik
bangerik
Zelfstandig naamwoord
- iemand die bang is
"Deze kermisattractie is niet weggelegd voor bangeriken."
bangerik (de ~ | meervoud bangeriken)
Zelfstandig naamwoord
- iem. die bang is
"bangerik die je bent!"
Synoniemen
- bangerd
- angsthaas
- bangebroek
- bangeschijter
- haasvreter
- hazenhart
- kakkebroek
- flauwerik
- mietje
- schijtebroek
- schijter
- schijterd
- schijthuis
- schijtlaars
- schijtlijster
- schijtluis
- zeikerd