Betekenis van:
basisschool

basisschool (de ~ | meervoud basisscholen)
Zelfstandig naamwoord
  • lagere school
"openbare/christelijke basisschool"
"op de basisschool zitten"

Hyperoniemen

basisschool
Zelfstandig naamwoord
  • een school voor lager onderwijs
"Morgen zal hun zoontje voor het eerst naar de basisschool gaan."

Voorbeeldzinnen

  1. Natuurlijk ken ik je nog, we waren beste vrienden op de basisschool!
  2. Bouwen van basisschool