Betekenis van:
bast

bast (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • geheel van botten, vlees en organen van een mens of dier
"in je blote bast [staan]"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

bast
Zelfstandig naamwoord
  • behaarde huid om het jonge gewei van herten

Hyperoniemen

bast (de ~ | meervoud basten)
Zelfstandig naamwoord
  • schors van een boom

Hyperoniemen

Hyponiemen

bast
Zelfstandig naamwoord
  • buitenste laag van een boom, meestal het geheel van schors en aangroeilaag
bast
Zelfstandig naamwoord
  • fluweelachtige huid rond een nieuw gewei
bast
Zelfstandig naamwoord
  • lichaam: ''gisteren nog in blote bast op 't strand, nu alweer aan 't werk''

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Bast
  2. vrij van bast is,
  3. vrij van bast is
  4. BAST, ZONDER ANDERE DELEN, VAN:
  5. Het hout is vrij van bast
  6. Bast zonder andere delen van Castanea Mill.
  7. residuen uit zagerijen, houtbewerking, meubelindustrie (bast, zaagsel)
  8. residuen van houtkap (boomtoppen, takken, bast, stronken)
  9. als afrasteringspalen van rond naaldhout zonder bast, voor de veeteelt;
  10. is vervaardigd van rondhout dat van bast is ontdaan,
  11. gemaakt zijn van rondhout dat van bast is ontdaan, en:
  12. Officiële verklaring dat de bast, zonder andere delen:
  13. Bast zonder andere delen van Castanea Mill. en naaldbomen (Coniferales)”.
  14. Hout, met uitzondering van hout dat vrij is van bast, en bast zonder andere delen van Castanea Mill.
  15. gemaakt zijn van rondhout dat van bast ontdaan is, en