Betekenis van:
bed
bed (het ~ | meervoud bedden)
Zelfstandig naamwoord
- in verpleeginrichting
"op het aantal bedden bezuinigen"
"een bed bezet houden"
Hyperoniemen
bed
Zelfstandig naamwoord
- een meubel gemaakt om in te slapen
"Nadat zij haar kinderen naar bed had gebracht, had ze nog een paar uur om te werken."
bed (het ~ | meervoud bedden)
Zelfstandig naamwoord
- slaapmeubel voor mensen, met matras en toebehoren
"[iemand] naar bed brengen/sturen"
"van tafel en bed scheiden"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
bed (het ~ | meervoud bedden)
Zelfstandig naamwoord
- onderlaag van weg
Hyperoniemen
Hyponiemen
bed (het ~ | meervoud bedden)
Zelfstandig naamwoord
- geul waardoor een rivier stroomt; bodem van rivier(tje); rivierbedding
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
bed (het ~ | meervoud bedden)
Zelfstandig naamwoord
- ligplaats van wild; vaste ligplaats van in het wild levende viervoetige dieren, met name hazen en herten; leger
Synoniemen
Hyperoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Ik moet naar bed.
- Hij zat op het bed.
- De patiënt mocht uit bed.
- Ik lig op mijn bed.
- Er zit een monster onder m'n bed.
- Tom ligt in bed met koorts.
- Hoe laat ga je naar bed?
- Ze ligt in bed met koorts.
- Ik slaap graag in een zacht bed.
- Ze stopt de kinderen in bed.
- Je moet vroeg naar bed gaan.
- Jij verkiest om naar bed te gaan.
- Het ganse gezin lag ziek in bed.
- Ik wil nog niet naar bed!
- Weet jij hoe laat Tom normaal naar bed gaat?