Betekenis van:
bellen
bellen
Werkwoord
- de deurbel over laten gaan
"Kun jij even bellen aan de deur?"
bellen
Werkwoord
- bel laten klinken
"met een fietsbel bellen"
"aan de deur bellen"
Hyperoniemen
bellen
Werkwoord
- iemand opbellen, telefoneren naar iemand
"Ja, ik zal je straks weer bellen."
bellen
Werkwoord
- telefoneren naar (iem.)
"naar [huis/'je werk'] bellen"
"de brandweer bellen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
bellen
Werkwoord
- een deurbel doen overgaan
"aan de deur bellen"
"voor drie hoog twee maal bellen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
bellen
Werkwoord
- door middel van een bel een signaal geven
bellen
Werkwoord
- door middel van een bel roepen
bellen
Zelfstandig naamwoord
- een van de vier Duitse kleuren in het kaartspel
bel (de ~ | meervoud bellen)
Zelfstandig naamwoord
- installatie voor geluidssignaal
"de bel gaat"
"iets aan de bel hangen"
Hyperoniemen
Hyponiemen
bel (de ~ | meervoud bellen)
Zelfstandig naamwoord
- hanger in een gaatje door de oorlel; oorbel
"bellen in hebben"
"bellen dragen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
bel (de ~ | meervoud bellen)
Zelfstandig naamwoord
- hoeveelheid gas in een vloeistof
"bellen blazen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
bel (de ~ | meervoud bellen)
Zelfstandig naamwoord
- groot glas drank
"een bel whisky"
"iemand een bel inschenken"
Hyperoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Waar kan ik bellen?
- Ik moet bellen.
- Bedankt voor het bellen.
- Ik zal hem vanavond bellen.
- Wil je voor mij bellen?
- Ik zou mijn ouders bellen.
- Hij zei dat hij morgen zou bellen.
- Ik wil de politie niet bellen.
- Vraag Tom me te bellen. Hij heeft mijn nummer.
- Welk nummer moet ik bellen in geval van nood?
- Je kan me bellen wanneer je maar wil.
- Als hij me echt graag had, zou hij me vaker bellen.
- Moest iemand me bellen tijdens mijn afwezigheid, zeg hem dan dat ik snel weer terug zal zijn.
- Systematisch probeerde Dima de nummers van 962 tot 965 te bellen, maar steeds kreeg hij de verkeerde Al-Sayib aan de lijn, hoewel ze allemaal van Fanta hielden en niet van noobs.
- Klokken (bellen)