Betekenis van:
benoeming
benoeming
Zelfstandig naamwoord
- het toewijzen van een ambt aan iemand
"Er volgden nog een aantal benoemingen van ministers en staatssecretarissen."
benoeming (de ~ | meervoud benoemingen)
Zelfstandig naamwoord
- benoeming in een functie; het benoemen
"een benoeming tot [Ridder in de Orde van de Nederland]"
"een benoeming [aannemen/aanvaarden]"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Voorbeeldzinnen
- Benoeming
- Samenstelling — Benoeming
- Samenstelling — benoeming
- Samenstelling — Benoeming
- Samenstelling — Benoeming
- Lidmaatschap — Benoeming
- Samenstelling — Benoeming
- Lidmaatschap — Benoeming
- Samenstelling — Voordracht — Benoeming
- BENOEMING EN ONTSLAG
- Benoeming van de ombudsman
- Benoeming tot gezagvoerder
- Benoeming algemeen rapporteur
- Benoeming van het personeel
- Benoeming en ontslag