Betekenis van:
beroep
beroep
Zelfstandig naamwoord
- een bezigheid waarmee men de kost verdient
"Hij is bakker van beroep."
beroep (het ~ | meervoud beroepen)
Zelfstandig naamwoord
- dringend verzoek om bijstand; verzoek om bijstand
"een beroep doen [op iemand]"
"een beroep op [iemand/iemands discretie/verantwoordelijkheid]"
Synoniemen
Hyperoniemen
beroep (het ~ | meervoud beroepen)
Zelfstandig naamwoord
- ambacht; vak; werk waarmee je geld verdient
"het horizontale beroep"
"een beroep uitoefenen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
beroep (het ~ | meervoud beroepen)
Zelfstandig naamwoord
- het zich wenden tot een hogere rechtsinstantie om herziening van een vonnis, van een beschikking; wenden tot hogere rechtsinstantie
"hoger beroep aantekenen"
"in (hoger) beroep gaan"
Synoniemen
Hyperoniemen
beroep (de ~ | meervoud beroepen)
Zelfstandig naamwoord
- datgene waartoe men zich geroepen voelt; uitnodiging aan predikant
"een beroep krijgen/aannemen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Hij is tandarts van beroep.
- Mijn broer heeft geen beroep nu.
- Weet jij wat Toms beroep is?
- Beroep op rijkdom
- Beroep op de man
- De beklaagde ging zonder aarzelen in beroep tegen de uitspraak.
- Beroep op armoede, beroep op (de Nieuwtestamentische armoedzaaier) Lazarus
- Beroep op het volk, beroep op de massa
- Argument uit eerbied, beroep op autoriteit
- Argument met de knuppel, beroep op de stok
- BEROEP
- Beroep: …
- Beroep
- Beroep
- Beroep