Betekenis van:
bestuurder

bestuurder (de ~ | meervoud bestuurders)
Zelfstandig naamwoord
  • iemand die bestuurt; hoofd v.e. instelling in vroeger tijden
"de bestuurders van de stad"

Synoniemen

Hyperoniemen

bestuurder
Zelfstandig naamwoord
  • iem. die een voertuig bestuurt
"de bestuurder van de vrachtwagen"
"De bestuurder heeft teveel gedronken"

Hyperoniemen

Hyponiemen

bestuurder
Zelfstandig naamwoord
  • een persoon die een voertuig of andere machine bestuurt
"De bestuurder verloor de macht over het stuur en raakte van de weg."
bestuurder
Zelfstandig naamwoord
  • een persoon die een bedrijf of organisatie leiding geeft
"De bestuurder wist niet meer wat hij met de situatie aanmoest."
bestuurder
Zelfstandig naamwoord
  • soort ambtenaar

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. De bestuurder vroeg me welke kant hij op moest.
  2. De bestuurder werd bekeurd wegens te snel rijden.
  3. Toen de bus uit week voor een kat, zei de bestuurder :"Dat was op het nippertje."
  4. De meeste auto-ongevallen zijn het gevolg van onoplettendheid van de bestuurder.
  5. Bestuurder:
  6. Bestuurder
  7. Naam bestuurder
  8. Tweede bestuurder
  9. Nationaliteit (Bestuurder) …
  10. Bedieningsapparatuur voor de bestuurder
  11. Automatisch/Zonder bestuurder
  12. communicatie met de bestuurder
  13. verklaart dat de bestuurder
  14. BESTUURDER (medische redenen)
  15. opleidingscertificaat van de bestuurder,