Betekenis van:
bestuurder
bestuurder (de ~ | meervoud bestuurders)
Zelfstandig naamwoord
- iemand die bestuurt; hoofd v.e. instelling in vroeger tijden
"de bestuurders van de stad"
Synoniemen
Hyperoniemen
bestuurder
Zelfstandig naamwoord
- iem. die een voertuig bestuurt
"de bestuurder van de vrachtwagen"
"De bestuurder heeft teveel gedronken"
Hyperoniemen
Hyponiemen
bestuurder
Zelfstandig naamwoord
- een persoon die een voertuig of andere machine bestuurt
"De bestuurder verloor de macht over het stuur en raakte van de weg."
bestuurder
Zelfstandig naamwoord
- een persoon die een bedrijf of organisatie leiding geeft
"De bestuurder wist niet meer wat hij met de situatie aanmoest."
bestuurder
Zelfstandig naamwoord
- soort ambtenaar
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Voorbeeldzinnen
- De bestuurder vroeg me welke kant hij op moest.
- De bestuurder werd bekeurd wegens te snel rijden.
- Toen de bus uit week voor een kat, zei de bestuurder :"Dat was op het nippertje."
- De meeste auto-ongevallen zijn het gevolg van onoplettendheid van de bestuurder.
- Bestuurder:
- Bestuurder
- Naam bestuurder …
- Tweede bestuurder
- Nationaliteit (Bestuurder) …
- Bedieningsapparatuur voor de bestuurder
- Automatisch/Zonder bestuurder
- communicatie met de bestuurder
- verklaart dat de bestuurder
- BESTUURDER (medische redenen)
- opleidingscertificaat van de bestuurder,