Betekenis van:
beurt
beurt
Zelfstandig naamwoord
- een gelegenheid of opdracht die bij afwisseling aan één persoon uit meerdere gegeven wordt
"De spelregels zeggen dat je dan je beurt moet overslaan."
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Wie is aan de beurt?
- Het is jouw beurt om te zingen.
- Het was mijn beurt om de kamer te kuisen.
- Het is Mary's beurt om de afwas te doen.
- Het oude zomerhuis had slechts één bed, daarom sliepen we er om de beurt in.
- De auto moet morgen naar de garage voor een grote beurt. Daar zal ik wel weer een paar honderd euro armer van worden.
- De THA stelde op haar beurt een aantal maatregelen beschikbaar.
- Op hun beurt worden de essentiële eisen genomen (zie onder).
- ETVA heeft op haar beurt corresponderende contragaranties van de staat ontvangen.
- De belangrijkste grondstof voor ureum is ammoniak, dat op zijn beurt uit aardgas wordt geproduceerd.
- Deze gelieerde afnemers verkochten het product op hun beurt door aan onafhankelijke afnemers.
- Op 29 mei 2006 waren Wuppertal en Oostwestfalen-Lippe aan de beurt.
- Bij brief van 6 augustus 1999 stelde Duitsland op zijn beurt de deelstaat daarvan in kennis.
- De Commissie stelt op haar beurt de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten daarvan in kennis.
- De Commissie stelt op haar beurt de andere lidstaten daarvan in kennis.