Betekenis van:
beurt

beurt
Zelfstandig naamwoord
  • een gelegenheid of opdracht die bij afwisseling aan één persoon uit meerdere gegeven wordt
"De spelregels zeggen dat je dan je beurt moet overslaan."

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Wie is aan de beurt?
  2. Het is jouw beurt om te zingen.
  3. Het was mijn beurt om de kamer te kuisen.
  4. Het is Mary's beurt om de afwas te doen.
  5. Het oude zomerhuis had slechts één bed, daarom sliepen we er om de beurt in.
  6. De auto moet morgen naar de garage voor een grote beurt. Daar zal ik wel weer een paar honderd euro armer van worden.
  7. De THA stelde op haar beurt een aantal maatregelen beschikbaar.
  8. Op hun beurt worden de essentiële eisen genomen (zie onder).
  9. ETVA heeft op haar beurt corresponderende contragaranties van de staat ontvangen.
  10. De belangrijkste grondstof voor ureum is ammoniak, dat op zijn beurt uit aardgas wordt geproduceerd.
  11. Deze gelieerde afnemers verkochten het product op hun beurt door aan onafhankelijke afnemers.
  12. Op 29 mei 2006 waren Wuppertal en Oostwestfalen-Lippe aan de beurt.
  13. Bij brief van 6 augustus 1999 stelde Duitsland op zijn beurt de deelstaat daarvan in kennis.
  14. De Commissie stelt op haar beurt de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten daarvan in kennis.
  15. De Commissie stelt op haar beurt de andere lidstaten daarvan in kennis.