Betekenis van:
bevoegdheid

bevoegdheid (de ~ | meervoud bevoegdheden)
Zelfstandig naamwoord
  • recht om iets te doen
"eerstegraads/tweedegraads bevoegdheid"
"de bevoegdheid (hebben) om [iets] te [doen]"

Hyperoniemen

Hyponiemen

bevoegdheid
Zelfstandig naamwoord
  • het recht tot het uitoefenen van bepaalde handelingen
"Een bureaucraat op het woordenboek heeft de bevoegdheid om andere gebruikers moderator te maken."

Voorbeeldzinnen

  1. BEVOEGDHEID
  2. Bevoegdheid
  3. Bevoegdheid
  4. Internationale bevoegdheid
  5. Gedeelde bevoegdheid
  6. Subsidiaire bevoegdheid
  7. Toetsing van de bevoegdheid
  8. Bewijs van bevoegdheid
  9. Bevoegdheid van de lidstaten
  10. Consulaire territoriale bevoegdheid
  11. BEVOEGDHEID VAN DE COMMISSIE
  12. Bevoegdheid van de gezagvoerder
  13. Bevoegdheid van de Commissie
  14. Bevoegdheid van het Gerecht
  15. Bevoegdheid van de auditoren