Betekenis van:
bewonen

bewonen
Werkwoord
  • wonen in of op; van volk voorzien
"een huis/boerderij/hoeve bewonen"
"een gebied bewonen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

bewonen
Werkwoord
  • wonen in, wonen op
"Dit volk bewoonde een aantal eilanden en een stuk van het vasteland."

Voorbeeldzinnen

  1. Amfibieën bewonen een brede scala van habitattypen, van dorre woestijnen tot diepe zoetwatermeren.
  2. Het zijn typisch boombewonende dieren die, afhankelijk van de omgevingstemperatuur, verschillende etages van de kruinlaag bewonen.
  3. Bavianen bewonen beboste gebieden en savannes, m.i.v. dorre steppes en bergwoestijnen.