Betekenis van:
bewonen
bewonen
Werkwoord
- wonen in, wonen op
"Dit volk bewoonde een aantal eilanden en een stuk van het vasteland."
Voorbeeldzinnen
- Amfibieën bewonen een brede scala van habitattypen, van dorre woestijnen tot diepe zoetwatermeren.
- Het zijn typisch boombewonende dieren die, afhankelijk van de omgevingstemperatuur, verschillende etages van de kruinlaag bewonen.
- Bavianen bewonen beboste gebieden en savannes, m.i.v. dorre steppes en bergwoestijnen.