Betekenis van:
bezit
bezit (het ~)
Zelfstandig naamwoord
- het houden, hebben, bezitten van iets
"iets in bezit nemen/krijgen"
"in eigen bezit"
Hyperoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Ze bezit tweeduizend boeken.
- De hertog bezit veel land.
- Hij bezit veel boeken over geschiedenis.
- Portugal heeft gedecriminaliseerd het persoonlijk bezit van drugs.
- Geachte passagiers! Indien u het vervoermiddel betreedt zonder in het bezit te zijn van een geldig abonnement, stempel dan uw plaatsbewijs af vóór de volgende halte.
- De EPA bezit rechtspersoonlijkheid.
- Het Waarnemingscentrum bezit rechtspersoonlijkheid.
- Het Waarnemingscentrum bezit rechtspersoonlijkheid.
- zij bezit rechtspersoonlijkheid;
- Europol bezit rechtspersoonlijkheid.
- Het Instituut bezit rechtspersoonlijkheid.
- Een EGTS bezit rechtspersoonlijkheid.
- [Rechtspersoonlijkheid] De Unie bezit rechtspersoonlijkheid.
- Directoraat Openbare Werken en Bezit
- Beperkingen op bezit en verplaatsing