Betekenis van:
bingo

bingo (de/het ~)
Zelfstandig naamwoord
  • kienspel; kansspel met genummerde balletjes
"bingo spelen"
"bingo!"

Synoniemen

Hyperoniemen

bingo
Zelfstandig naamwoord
  • kansspel, waarbij elke speler een eigen formulier met rijen nummers heeft en hierop die nummers aftekent die door een spelleider willekeurig worden getrokken en omgeroepen, totdat een speler een complete rij afgetekende nummers heeft en "Bingo!" roept
"In het buurthuis wordt dit weekeind een bingo georganiseerd."
bingo
Tussenwerpsel
  • een uitroep gebruikt door spelers van bingo om aanspraak te maken op een overwinning
bingo
Tussenwerpsel
  • een uitroep bij het vinden van iets waar naar men op zoek was