Betekenis van:
binnenschip

binnenschip (het ~ | meervoud binnenschepen)
Zelfstandig naamwoord
  • schip voor binnenwateren; binnenvaartuig
"op een binnenschip zitten"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Binnenschip op zeeschip
  2. „vaartuig”: elk binnenschip of zeeschip.
  3. eventueel de mogelijkheden voor vervoer per binnenschip, zeeschip of trein.
  4. In Nederland betreffen de problemen met name het vervoer per binnenschip en per spoor.
  5. Ten derde zijn de milieuvoordelen van het vervoer per binnenschip en per spoor inmiddels bewezen.
  6. D.w.z. van een diepzeeschip rechtstreeks in een binnenschip, wagon of vrachtwagen.
  7. „voortstuwingsmotor”: een motor voor de aandrijving van een binnenschip, als bedoeld in artikel 2 van Richtlijn 97/68/EG;
  8. Deze onderneming verricht vervoerdiensten per duwbak of per binnenschip via de Rijn naar de hoogovens van het concern in Duisburg.
  9. Bij levering van een partij in verscheidene gedeelten (per vrachtwagen, binnenschip, spoorwegwagon, enz.) moet elke deellevering voldoen aan de in artikel 3 voorgeschreven minimumkenmerken, onverminderd artikel 12.
  10. Indien het product buiten de opslagplaats van de aanbieder wordt overgenomen, wordt voor elke deellevering (per vrachtwagen, binnenschip, spoorwegwagon) een representatieve steekproef samengesteld overeenkomstig lid 1.
  11. De overdracht van een hypotheek op een zee- of binnenschip onder bezwarende titel van de schuldvordering, de contractuele indeplaatsstelling of elke andere verrichting onder bezwarende titel, wordt eveneens onderworpen aan een registratierecht van 0,5 % overeenkomstig artikel 92/2 van dit wetboek [13].
  12. binnenschip: een schip dat specifiek bestemd is voor gebruik op de binnenwateren zoals omschreven in Richtlijn 82/714/EEG van de Raad van 4 oktober 1982 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, met inbegrip van alle schepen die voorzien zijn van:
  13. „„binnenschip”: een schip bestemd om te worden gebruikt op de binnenwateren met een lengte van 20 m of meer en een volume, zoals gedefinieerd in bijlage I, hoofdstuk 2, punt 2.8 bis, van 100 m3 of meer, of sleepboten of duwboten die zijn gebouwd om schepen met een lengte van 20m of meer te slepen of te duwen of langszij deze schepen te varen.
  14. „volume van 100 m3 of meer” ten aanzien van een binnenschip: het volume dat wordt berekend met de formule LxBxT, waarbij „L” de grootste lengte van de scheepsromp is, het roer en de boegspriet niet inbegrepen, „B” de grootste breedte van de scheepsromp, gemeten op de buitenkant van de huidbeplating (schoepraderen, schuurlijsten en dergelijke niet inbegrepen) en „T” de verticale afstand van het laagste punt van de scheepsromp aan de onderkant van de bodembeplating of van de kiel tot het vlak van de grootste inzinking van de scheepsromp;