Betekenis van:
bitter
bitter (de ~ | meervoud bitters)
Zelfstandig naamwoord
- jenever
"een bittertje drinken"
Hyperoniemen
bitter
Zelfstandig naamwoord
- en een bepaald soort sterke drank
"Lust je een bittertje?"
bitter
Zelfstandig naamwoord
- een meststof verkregen uit roet
bitter
Bijvoeglijk naamwoord
- met de smaak als van witlof
"bitter in de mond maak het hart gezond"
"bitter smaken"
Hyperoniemen
bitter
Bijvoeglijk naamwoord
- ter omschrijving van een vaak als onaangenaam ervaren smaak
"Dat was een vieze, bittere drank."
bitter
Bijvoeglijk naamwoord
- zwaar te verduren
"In dat land is er nog steeds bittere armoede."
bitter
Bijvoeglijk naamwoord
- van teleurstelling blijk gevend
"Hij sprak mij aan met een bittere toon."
bitter
Bijvoeglijk naamwoord
- vol wrok
"bittere woorden"
"bittere tranen"
Synoniemen
bitter
Bijvoeglijk naamwoord
- droevig; treurig; onaangenaam; miserabel; treurig
"bittere kou"
"bitter koud"
Synoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Dit medicijn smaakt bitter.
- Dit medicijn smaakt bitter.
- De koffie is bitter.
- Deze koffie is te bitter.
- Cacao kan heel bitter zijn.
- Deze morgen was het bitter koud.
- Venkel, bitter
- ruw, bitter
- Liqueurs [3] with a bitter taste
- Rijpe vruchten mogen niet bitter smaken.”.
- Foeniculum vulgare Miller subsp. vulgare var. vulgare (Venkelvrucht, bitter)
- Lindehoning is licht- tot donkergeel, heeft een mentholgeur en –smaak en is enigermate bitter.
- „Calendula officinalis L” wordt ingevoegd vóór Foeniculum vulgare Miller subsp. vulgare var. vulgare (Venkelvrucht, bitter)
- Venkelvrucht, bitter, gedroogd, vermalen [1].Referentie monografie van de Europese Farmacopee
- De smaak van het product is zoet, licht bitter, wrang, aromatisch en licht kruidig.