Betekenis van:
blij
blij
Bijvoeglijk naamwoord
- vrolijk van stemming
"Er waren veel blije mensen te zien bij de inauguratie van president Obama."
blij
Bijvoeglijk naamwoord
- vreugdevol; verheugend; verheugend; verheugend
"de Blijde Boodschap"
Synoniemen
Voorbeeldzinnen
- Bob was heel blij.
- Hij ziet er blij uit.
- Waarom ben je zo blij?
- Ik ben blij je te zien.
- Ik ben blij je weer te zien.
- Blij u te leren kennen, Ken.
- Jouw glimlach maakt me altijd blij.
- Ik was blij met haar onverwacht bezoek.
- Ik ben blij je te zien.
- Hij zou blij zijn dat te horen.
- Maak je geen zorgen, wees blij!
- Mijn tante was blij met mijn succes.
- Ik ben erg blij in Georgië.
- Ik ben zo blij voor je.
- Blij zijn zij die van bloemen houden.