Betekenis van:
bloem
bloem (de ~ | meervoud bloemen)
Zelfstandig naamwoord
- voortplantingsorgaan van planten
"bloemen staan op de ramen"
"neem eens wat vaker een bloemetje mee"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
bloem
Zelfstandig naamwoord
- een deel van plant met zaden
"Jongens, pas op dat jullie de bloempjes niet vertrappen!"
bloem
Zelfstandig naamwoord
- fijngemalen poeder, meestal van granen
"Voor het recept was bloem nodig."
bloem
Zelfstandig naamwoord
- plant die om zulke bloemen gekweekt wordt
Hyperoniemen
Hyponiemen
Voorbeeldzinnen
- Bijen vliegen van bloem tot bloem.
- Die bloem ruikt sterk.
- Deze bloem ruikt lekker.
- Hij kocht veel bloem en olie.
- Deze bloem geeft een sterke geur af.
- We moeten de bloem water geven.
- Ongeveer twee miljoen pond bloem wordt jaarlijks uitgevoerd.
- Zeef de bloem, bakpoeder, zuiveringszout en zout samen in een grote kom formaat.
- Kamille (bloem)
- Jasmijn (bloem)
- Hibiscus (bloem)
- Bloem- en rijstmolens
- Bloem van granen of plantaardige bloem en aanverwante producten
- bloeiende planten (in knop of bloem), met uitzondering van cactussen
- Bepaal het valgetal van de bloem volgens ISO 3093-1982.