Betekenis van:
bloem

bloem (de ~ | meervoud bloemen)
Zelfstandig naamwoord
  • voortplantingsorgaan van planten
"bloemen staan op de ramen"
"neem eens wat vaker een bloemetje mee"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

bloem
Zelfstandig naamwoord
  • een deel van plant met zaden
"Jongens, pas op dat jullie de bloempjes niet vertrappen!"
bloem
Zelfstandig naamwoord
  • fijngemalen poeder, meestal van granen
"Voor het recept was bloem nodig."

Voorbeeldzinnen

  1. Bijen vliegen van bloem tot bloem.
  2. Die bloem ruikt sterk.
  3. Deze bloem ruikt lekker.
  4. Hij kocht veel bloem en olie.
  5. Deze bloem geeft een sterke geur af.
  6. We moeten de bloem water geven.
  7. Ongeveer twee miljoen pond bloem wordt jaarlijks uitgevoerd.
  8. Zeef de bloem, bakpoeder, zuiveringszout en zout samen in een grote kom formaat.
  9. Kamille (bloem)
  10. Jasmijn (bloem)
  11. Hibiscus (bloem)
  12. Bloem- en rijstmolens
  13. Bloem van granen of plantaardige bloem en aanverwante producten
  14. bloeiende planten (in knop of bloem), met uitzondering van cactussen
  15. Bepaal het valgetal van de bloem volgens ISO 3093-1982.