Betekenis van:
bodem
bodem
Zelfstandig naamwoord
- een onderkant
"De bodem van de emmer is lek."
bodem
Zelfstandig naamwoord
- de grond
"De bodem raakte hierdoor verontreinigd."
bodem (de ~ | meervoud bodems)
Zelfstandig naamwoord
- buitenkant v.d. aardbol; buitenkant v.d. aardbol; grond; vast aardoppervlak
"eigen bodem"
"terug op vaderlandse bodem"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Haar ring viel in een rivier en zonk naar de bodem.
- Ze hebben de hoogste bergen beklommen en op de bodem van de zee gelopen.
- Als je goed kijkt dan zie je dat de doos een valse bodem heeft.
- Er is nog wat wijn op de bodem van het glas.
- Tot de bodem", "Terug naar de bron.
- Bodem
- bodem
- bodem
- Bodem
- Vochtspanningspotentiaal van de bodem
- Temperatuur (lucht en bodem)
- in de bodem
- Bodem: erosiegevoelige gronden
- gegevens over de bodem:
- Bodem: biologische landbouw