Betekenis van:
bok

bok (de ~ | meervoud bokken)
Zelfstandig naamwoord
  • gymtoestel; Zuid-Afrikaanse antilope
"bok staan"

Synoniemen

Hyperoniemen

bok (de ~ | meervoud bokken)
Zelfstandig naamwoord
  • hijskraan
"een drijvende bok"

Hyperoniemen

bok (de ~ | meervoud bokken)
Zelfstandig naamwoord
  • zitplaats op rijtuig
"op de bok [zitten]"

Synoniemen

Hyperoniemen

bok (de ~ | meervoud bokken)
Zelfstandig naamwoord
  • mannetjesgeit
"stinken als een bok"
"als een bok op de haverkist zitten"

Synoniemen

Hyperoniemen

bok
Zelfstandig naamwoord
  • twee op elkaar liggende schijven bij het sjoelen

Synoniemen

Hyperoniemen

bok (de ~ | meervoud bokken)
Zelfstandig naamwoord
  • draaggestel voor bepaalde voorwerpen

Hyperoniemen

bok
Zelfstandig naamwoord
  • de lessenaar of het platform voor de dirigent van een orkest

Hyperoniemen

bok
Zelfstandig naamwoord
  • een mannelijke geit
bok
Zelfstandig naamwoord
  • een toestel bij het turnen
bok
Zelfstandig naamwoord
  • een mennerszitplaats bij een rijtuig
bok
Zelfstandig naamwoord
  • een zware hijskraan
bok
Zelfstandig naamwoord
  • een ondersteuning waarop zware toestellen kunnen geplaatst worden
bok
Zelfstandig naamwoord
  • een speelsteen bij het sjoelen die boven op een andere belandt of anderszins niet vlak op de ondergrond van de bak blijft liggen
bok
Zelfstandig naamwoord
  • zwaar, donker bier van de eerste gerstoogst; zwaar, donker bier

Synoniemen

Hyperoniemen

bok (de ~ | meervoud bokken)
Zelfstandig naamwoord
  • bij het sjoelen gebruikte schijf

Synoniemen

Hyperoniemen

bok
Tussenwerpsel
  • een uitroep aan het eind van een zin als iemand met z'n mond vol tanden staat

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Een oude bok lust ook nog wel een groen blaadje.
  2. bok
  3. bok
  4. bok