Betekenis van:
boor

boor (de ~ | meervoud boren)
Zelfstandig naamwoord
  • werktuig om gaten te maken in een veelal harde stof
"de boor van de tandarts"
"een elektrische boor"

Hyperoniemen

Hyponiemen

boor
Zelfstandig naamwoord
  • een rond zijn as ronddraaiend werktuig om gaten mee te maken
"Hij liet de boor per ongeluk op de grond vallen."
boor
Zelfstandig naamwoord
  • boorijzer

Hyperoniemen

Hyponiemen

boor
Zelfstandig naamwoord
  • chemisch element uit de derde groep van het periodiek systeem, een metalloïde dat niet vrij in de natuur voorkomt

Synoniemen

Hyperoniemen

boor
Werkwoord
  • eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boren
boor
Werkwoord
  • gebiedende wijs van boren

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. BOOR
  2. Boor
  3. Boor (B)
  4. Boor- en exploratiewerkzaamheden
  5. arseen, boor en koper,
  6. Perboraten (als boor)
  7. Boor (borium); telluur (tellurium)
  8. Draaibanken, boor- of freesmachines
  9. Perboraten (als boor)
  10. enkelvoudige nitriden van boor (de kubusvormige kristalvormen);
  11. Boor- en exploratieschip [1]Offshorebevoorradingsschip [1]
  12. enkelvoudige nitriden van boor (de kubusvormige kristalvormen);
  13. Gereedschap met motor (boor, kettingzaag enz.)
  14. 0,0008 of meer gewichtspercenten boor (borium),
  15. enkelvoudige of meervoudige carbiden van silicium of boor; of