Betekenis van:
boor
boor (de ~ | meervoud boren)
Zelfstandig naamwoord
- werktuig om gaten te maken in een veelal harde stof
"de boor van de tandarts"
"een elektrische boor"
Hyperoniemen
Hyponiemen
boor
Zelfstandig naamwoord
- een rond zijn as ronddraaiend werktuig om gaten mee te maken
"Hij liet de boor per ongeluk op de grond vallen."
boor
Werkwoord
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boren
boor
Werkwoord
- gebiedende wijs van boren
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- BOOR
- Boor
- Boor (B)
- Boor- en exploratiewerkzaamheden
- arseen, boor en koper,
- Perboraten (als boor)
- Boor (borium); telluur (tellurium)
- Draaibanken, boor- of freesmachines
- Perboraten (als boor)
- enkelvoudige nitriden van boor (de kubusvormige kristalvormen);
- Boor- en exploratieschip [1]Offshorebevoorradingsschip [1]
- enkelvoudige nitriden van boor (de kubusvormige kristalvormen);
- Gereedschap met motor (boor, kettingzaag enz.)
- 0,0008 of meer gewichtspercenten boor (borium),
- enkelvoudige of meervoudige carbiden van silicium of boor; of