Betekenis van:
boord

boord (de/het ~)
Zelfstandig naamwoord
  • ruimte in een boot of luchtvaartuig
"aan boord van [een schip]"
"aan boord gaan"

Hyperoniemen

Hyponiemen

boord (de/het ~ | meervoud boorden)
Zelfstandig naamwoord
  • afwerking of versiersel aan kledingstuk
"Kanten boord"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

boord (de/het ~ | meervoud boorden)
Zelfstandig naamwoord
  • opstaande scheepswand, met name voor zover die boven het water zichtbaar is of boven het dek uitsteekt
"geen man over boord"
"iets over boord gooien"

Synoniemen

Hyperoniemen

boord
Zelfstandig naamwoord
  • het dek van een schip
boord
Zelfstandig naamwoord
  • de verbrede bovenrand van een hemd rond de nek

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Hij is aan boord van het schip.
  2. Is er een arts aan boord?
  3. Wanneer moet ik aan boord gaan?
  4. Vistuig aan boord
  5. plaats aan boord;
  6. Aan boord van vaartuigen
  7. aan boord gehouden vis
  8. Aan boord gehouden vis
  9. het roken aan boord.
  10. Vrij aan boord
  11. Weerradarapparatuur aan boord
  12. Opslag aan boord
  13. het vistuig aan boord;
  14. overlijden aan boord;
  15. Plaats aan boord